Die Dingen.

Stap 1 is toegeven dat je een probleem hebt. Nu vind ik mijn probleem niet echt een probleem probleem, meer een nare bijkomstigheid die niemand (inclusief mijzelf) echt begrijpt. Maar toch, ik wil het even zwart op wit, digitaal, online toegeven. Komt ie dan.

Ik lijd aan een (mijns inziens) ernstige vorm van Koumpounophobia. Gelukkig bestaat er een engelstalig wetenschappelijk (lees: deftig) woord voor want dat betekent dat ik:

  1. niet de enige ben (want blijkbaar zijn er mensen voor me geweest die de wens hadden om hun bizarre hersenaandoening te benamen).
  2. de fobie niet in Jip en Janneke-taal hoef te benoemen, waardoor ik dat nare moment vermijd waarop ik het woord van het gefobeerde voorwerp moet typen en ik misselijk word.

Ja, het is best ernstig. Ik wil Die Dingen (zoals ik ze vanaf nu noem) niet zien, niet dragen, niet aanraken, de naam ervan niet uitspreken of typen.

En daarom heeft deze blog-entry ook geen plaatje, want het meest logische zou zijn om een foto van Die Dingen te plaatsen. Tenzij je ook graag een plaatje van een door mij volgevomeerde emmer ziet.

Ik weet niet wanneer het begon en waarom, naar mijn weten heb ik altijd al die aversie gehad. Mijn vroegste herinnering was een trui die mijn moeder voor me kocht toen ik een jaar of 7 was. De trui an sich was op z’n zachtst gezegd al afzichtelijk. En dat zegt veel, want het waren de jaren ’80 en we weten allemaal dat toen haast alles getolereerd werd op het gebied van mode. Het ergst van alles waren de 3 Dingen op de trui. Ik ben naar mijn kamer gegaan en heb stilletjes gehuild.

Was het de lelijkheid van de trui die de latente fobie heeft getriggerd en in volle glorie zich de komende 27 jaar (en ik vrees minstens net zo veel jaren daarna) liet manifesteren? Ik heb geen verklaring hiervoor. Ik vind Die Dingen vies, naar, om te zien. Als ik er per ongeluk een aanraak, is het voor mijn gevoel het zelfde als wanneer ik eens lekker ga snorkelen in het Amsterdamse riool.

Om over het dragen ervan maar niet te spreken. Ik mijd die situaties daarom ook. Het maakt het leven wel wat lastiger wanneer ik op zoek ga naar nieuwe kleding. Voor mij is de grootste vereiste van het kledingstuk de sluiting. Zie ik een ontzettend leuke rok, vest of broek maar heeft het van Die Dingen? Jammer dan. Het is echter al een aantal keer voorgekomen dat ik echt graag die rok of broek wilde kopen. In veel gevallen zit zo’n Ding dan ook compleet nutteloos als extra sluitpost aan de binnenkant van het kledingstuk (de BINNENKANT! Dan zit het OP JE HUID! Waarom? In godsnaam. Gad-ver-damme.) en dan koop ik het en laat ik het een paar dagen in een tas liggen. Totdat ik de moed heb verzameld om de rok/broek tevoorschijn te halen en, met ingehouden adem, zo snel mogelijk het stuk addergebroed weg te knippen of snijden. Hup, de prullenbak in. En dan zo snel mogelijk de vuilniszak de deur uit. De rok of broek is klaar om gedragen te worden.

Een troost voor mezelf is dat ik mijn fobie beperkt tot kleine, plastic glimmende Dingen met gaatjes. Dus metalen Dingen -zoals bij spijkerbroeken en sommige jassen- zijn oké, daar kan ik goed mee leven. Behalve als ze te los hangen. Wederom, een verklaring? Die heb ik niet.

En vrienden/familie/bekenden dan? Het zou wat zijn, als ik van mijn bezoek eis dat ze zich hullen in een lappendeken die door riemen op de plaats wordt gehouden. Zo erg is het nog net niet met mij gesteld. Maar als ze hun vest of jas op een dergelijke positie neerleggen dat Die Dingen me als tientallen priemende ogen aankijken, probeer ik terloops stiekum het stuk te verleggen zodat er niets meer van te zien is.

Vorig jaar kocht ik een hele leuke winterjas. De bontkraag (nep! Nep!) maakte ‘m nog leuker, maar helaas. Er zaten vierhonderdmiljoen minuuscule klote-Dingen aan. Ik heb ze een voor een los gemaakt zonder gek te worden. Een triomf. Vervolgens de bontkraag zo gevouwen dat Die Dingen niet zichtbaar zijn en in de gangkast gedaan, bij de handschoenen, paraplu’s en sjaals. Iedere keer dat ik die kast open doe (gezien de aard van de zomer dit jaar gebeurt dit vaker dan ik wil), word ik een klein beetje misselijk.

Er zullen vast legio behandelingen voor dit soort rariteiten zijn. Maar, stel je voor, je bent bang voor spinnen en je wil ervan af. Sta je te springen bij de gedachte dat je daarvoor eerst in een bak tarantula’s moet slapen? Dus ik hou het nog maar even zo. Eigenlijk vind ik het wel grappig, nog steeds. Het is redelijk uniek, raar, vervelend maar ook uitdagend tegelijk. En vooral: onverklaarbaar. Geen touw aan vast te knopen.

Oh shit.